Narrow your search
Listing 11 - 13 of 13 << page
of 2
>>
Sort by

Multi
ESAT - Screening van ASS op jonge leeftijd.
Authors: --- --- --- --- --- et al.
ISBN: 9789031362400 9789031363384 9789031363391 9789031376834 Year: 2009 Publisher: Houten Bohn Stafleu Van Loghum


Digital
ESAT - Screening van ASS op jonge leeftijd
Authors: --- --- --- --- --- et al.
ISBN: 9789031362400 9789031363384 9789031363391 9789031376834 Year: 2009 Publisher: Houten Bohn Stafleu Van Loghum

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract


Dissertation
Longitudinal study on the effects of maternal anxiety during pregnancy : neuropsychological and neurophysiological examination of cognitive control in the adolescent offspring.
Authors: --- --- --- --- --- et al.
Year: 2008 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Meer en meer studies rapporteren over een verband tussen de emotionele toestand van de moeder tijdens de zwangerschap en de latere ontwikkeling van haar kind. De meeste studies richten zich daarbij op de gedrags- en emotionele ontwikkeling van de nakomelingen. Het longitudinale onderzoek dat de basis vormt voor dit proefschrift is de langstlopende studie naar het verband tussen angst bij de moeder tijdens de zwangerschap en de ontwikkeling van het kind. In een pioniersrol werd dan ook de eerste evidentie verzameld voor een verband tussen de angst van de moeder tijdens haar zwangerschap en de cognitieve ontwikkeling van de adolescent. In een eerste pilootfase werden de op dat moment 15-jarige adolescenten onderzocht met drie computertaken. Daarbij werd vastgesteld dat adolescenten van moeders, die een hoge mate van angst rapporteerden tijdens de 12de tot en met de 22ste week van hun zwangerschap, moeilijkheden vertoonden bij het endogeen (d.w.z. vanuit zichzelf) onderdrukken van interne of externe signalen of prikkels die een optimale prestatie bemoeilijken. Deze cognitieve functie wordt toegeschreven aan de prefrontale cortex van de hersenen. Deze resultaten werden in een tweede fase in verband gebracht met de verschillende functionele gebieden van de prefrontale cortex. De op dat moment 17-jarige adolescenten werden onderzocht met vijf taken die standaard gebruikt worden bij onderzoek naar de functies van de prefrontale cortex. Aan de hand van een literatuurstudie rond deze taken kon een model van de prefrontale cortex worden opgesteld dat toeliet de gedragsresultaten op de neurocognitieve taken te relateren aan meer specifieke gebieden in de prefrontale cortex. De resultaten van deze fase bevestigden de moeilijkheden met endogene cognitieve controle bij adolescenten waarvan de moeders een hoge mate van angst rapporteerden tijdens hun zwangerschap. Het model van de prefrontale cortex liet toe deze resultaten te verbinden met een mogelijke dysfunctie in de orbitofrontale cortex. Bovenstaande onderzoeksmethoden kunnen echter enkel op indirecte wijze inzichten verschaffen in het hersenfunctioneren van de onderzochte adolescenten. Daarom werd tijdens enkele van de neurocognitieve taken die werden afgenomen bij de 17-jarige adolescenten ook de hersenactiviteit van de adolescenten gemeten met een elektro-encefalogram (EEG). Vanuit het EEG kunnen event-related potentials (ERP) berekend worden die gerelateerd kunnen worden aan de cognitieve processen die op dat moment door de hersenen worden uitgevoerd. ERPs gemeten in een taak die exogene cognitieve controle vereist, werden gecontrasteerd met ERPs gemeten in een goktaak die endogene cognitieve controle vereist. De adolescenten in de hoog-angstige groep vertoonden een minder efficiënt beslissingspatroon en een toename van een vroege ERP component gemeten tijdens het beslissingsproces in de endogene cognitieve controletaak. Om deze gegevens effectief te kunnen linken aan (dysfunctionele) gebieden in de prefrontale cortex werden de adolescenten in een laatste fase, op 20-jarige leeftijd, onderzocht met functionele magnetische resonantie beeldvorming (fMRI). Deze techniek laat toe cognitieve processen te relateren aan actieve hersengebieden met een grotere spatiale precisie dan ERP. Opnieuw gebruikmakend van de goktaak werden verschillen gevonden, gerelateerd aan de hoeveelheid angst van de moeder tijdens de zwangerschap, in de activatiepatronen van belangrijke prefrontale corticale gebieden van de adolescenten. Bovendien werden enkele activaties die gerelateerd waren aan endogene cognitieve controle bij de adolescenten van de laag-angstige groep niet geobserveerd in de adolescenten van de hoog-angstige groep. Gebruikmakend van zowel pure gedragsmaten als neurofysiologische metingen van het hersenfunctioneren werd een verband gevonden tussen de mate van angst ervaren door een moeder tijdens haar zwangerschap en de ontwikkeling van endogene cognitieve controle bij haar kind tijdens de adolescentie. Hoewel het verband tussen prenatale angst en de latere cognitieve ontwikkeling niet leidt tot extreme pathologie, onderstreept het op zijn minst het belang van de prenatale levensfase voor onze verdere ontwikkeling. An increasing number of studies report on an association between the emotions experienced by a mother during pregnancy and the later development of her child. Most studies focused on the behavioral and emotional development of the offspring. The research project that forms the basis for the current dissertation provides the longest available longitudinal research population investigating the association between anxiety experienced by a mother during pregnancy and the development of her child. As such we were able to collect the first evidence showing an association between antenatal maternal anxiety and the cognitive development of her adolescent offspring. In a first pilot phase the 15 year old adolescents were investigated using three computerized tasks. It was found that adolescents of mothers that reported high levels of anxiety during weeks 12--22 of their pregnancy encountered difficulties with endogenously (i.e. from within oneself) generated control over internal or external signals that interfere with optimal task performance. This cognitive function is generally ascribed to the prefrontal cortex of the brain. These results were linked in a second phase to the different functional areas of prefrontal cortex. The, at that time, 17 year old adolescents were investigated with five tasks that are commonly used for assessing prefrontal cognitive functioning. Based on a review of imaging studies using these tasks a model of prefrontal cortex was proposed that allowed relating the behavioral results on the neurocognitive tasks to more specific areas in prefrontal cortex. The results of this phase confirmed the deficit in endogenous cognitive control in adolescents of mothers reporting high levels of anxiety during pregnancy. The model of prefrontal cortex allowed linking these results to a possible impairment in orbitofrontal cortex. The research methods used above can only indirectly assess the actual brain functioning of the adolescents in the study. Therefore we measured the brain activity of the 17 year old adolescents during some of the neurocognitive tasks using an electro-encephalogram (EEG). From an EEG event-related potentials (ERP) can be calculated that can be related to the cognitive processes carried out by the brain at that moment. ERPs measured in a task requiring exogenous cognitive control were contrasted to ERPs measured in a gambling task requiring endogenous cognitive control. The adolescents in the high anxiety group showed a less effective pattern of decision making and an enhancement in an early ERP component measured during the decision process in the task requiring endogenous cognitive control. To be able to effectively link these results to (dysfunctional) areas in prefrontal cortex the, now 20 year old, adolescents were investigated in a final phase using functional magnetic resonance imaging (fMRI). This technique allows relating cognitive processes to active areas in the brain with a superior spatial precision compared to ERP. Using the same Gambling task, differences related to the level of antenatal maternal anxiety were found in the activation patterns of several important prefrontal brain regions of the adolescents. Moreover several activations that were related to endogenous cognitive control in the adolescents of the low-average anxiety group were not observed in the adolescents of the high anxiety group. Using behavioral measures as well as neurophysiological assessments of brain functionality, an association was found between the level of anxiety experienced by a mother during pregnancy and the development of endogenous cognitive control in her adolescent offspring. Although the association between antenatal maternal anxiety and the later cognitive development does not lead to extreme pathology, it at least underlines the importance of the prenatal phase for our further development. Verband tussen negatieve emoties tijdens de zwangerschap en ontwikkeling van het kind De mate van angst die een moeder ervaart tijdens haar zwangerschap beïnvloedt de manier waarop haar kinderen informatie verwerken. Tot deze conclusie komt Maarten Mennes na zijn doctoraatsonderzoek aan de K.U.Leuven. Vooral wanneer de kinderen op zichzelf zijn aangewezen om beslissingen te nemen die richting geven aan hun handelingen, blijkt de angst die hun moeder ervoer tijdens haar zwangerschap een invloed te hebben. Dit is minder het geval bij opdrachten waar de context duidelijke aanwijzingen geeft over welke handeling de beste is en het kind minder op eigen strategieën beroep moet doen. In zijn onderzoek bouwt Mennes voort op een onderzoek dat 20 jaar geleden door Bea Van den Bergh werd opgestart. Zij rekruteerde een groep zwangere vrouwen en ondervroeg hen over hun emotionele toestand op verschillende momenten tijdens hun zwangerschap. Vervolgens onderzocht ze de kinderen uit die zwangerschap op geregelde tijdstippen tijdens hun ontwikkeling en toonde onder meer aan dat een deel van aandachtsproblemen en hyperactief gedrag bij kinderen verklaard kan worden door de mate van angst ervaren door de moeder tijdens haar zwangerschap. Mennes onderzocht de ondertussen 20-jarige jong-volwassenen uit de studie van Van den Bergh met computertaken die onder andere het geheugenfunctioneren en het strategisch combineren van taken of informatie nagingen. Met hersengolf-metingen en hersenscans werd de werking van de hersenen van de adolescenten onderzocht. De resultaten tonen dat de mate van angst die een moeder ervaart tijdens de 12de tot de 22ste week van haar zwangerschap de prestatie van de adolescenten negatief beïnvloedt. Bovendien tonen de hersenscans een ander werkingspatroon van de hersenen in de adolescenten van deze moeders. De onderzoekers besluiten dat negatieve emoties die een moeder tijdens de zwangerschap ervaart subtiele afwijkingen kunnen veroorzaken in de hersenontwikkeling van de foetus. Deze veranderingen vormen de basis voor de aangetoonde effecten op de latere ontwikkeling van het kind. Hoewel het verband tussen angst tijdens de zwangerschap en de ontwikkeling van het kind niet leidt tot ernstige aandoeningen, onderstrepen de resultaten van dit en gelijkaardig onderzoek het belang van de foetale fase voor onze verdere ontwikkeling. De onderzoekers pleiten daarom voor preventiemaatregelen rond stress en angst tijdens de zwangerschap. Uit verder onderzoek moet blijken of het verminderen van de werkdruk tijdens de zwangerschap, het verbeteren van de steun die een zwangere vrouw vanuit haar omgeving ondervindt, en relaxatie-oefeningen de gevonden effecten kunnen verminderen.

Keywords

Listing 11 - 13 of 13 << page
of 2
>>
Sort by