Narrow your search

Library

KU Leuven (11)

UGent (3)

UHasselt (3)

KBR (2)

ULB (2)

VUB (2)

Thomas More Mechelen (1)

UAntwerpen (1)

UCLouvain (1)

UNamur (1)


Resource type

book (9)

dissertation (2)


Language

English (11)


Year
From To Submit

2007 (2)

2005 (1)

2002 (1)

2001 (1)

1998 (1)

More...
Listing 1 - 10 of 11 << page
of 2
>>
Sort by

Dissertation
Pre- and post-onset molecular changes in cognitive disorders : whole cell and organelle proteomic studies of brain tissues in animal models of Alzheimer's disease and schizoprenia
Authors: ---
ISBN: 9789086490912 Year: 2007 Publisher: Leuven Katholieke Universiteit Leuven. Faculteit der Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In deze studie hebben we aangetoond dat belangrijke veranderingen optreden in de moleculaire expressiepatronen van de hippocampus (HC) en de prefrontale cortex (PFC), en dit lang voor het optreden van symptomen en/of pathologie geassocieerd met de ziekte van Alzheimer (AD) of schizofrenie. We hebben bewezen dat deze proteomische veranderingen optreden op zowel cellulair als subcellulair niveau. Bovendien hebben we een reeks organel-specifieke proteomische veranderingen geïdentificeerd in de PFC na de aanvang van schizofrenie-gerelateerde symptomen. We hebben deze studie gefocust op de HC en de PFC enerzijds omdat aanzienlijke stoornissen in leerprocessen en geheugenvorming te relateren aan HC en PFC functies karakteristiek zijn voor AD en schizofrenie, en anderzijds aangezien de HC en PFC tot de hersendelen behoren die het eerst getroffen worden door deze ziekten. Om dit onderzoek uit te voeren, hebben we nieuwe proteomische technieken ontwikkeld die de kwantitatieve identificatie toelaten van moleculaire veranderingen in eiwitextracten van volledige cellen, zowel als organelfrakties. De resultaten van onze studies bewijzen de bruikbaarheid en de voordelen van deze innoverende kwantitatieve proteomische technologieën voor de gelijktijdige detectie van expressieniveaus van honderden hersenproteïnen zowel op cellulair als organelniveau. In een eerste fase van dit onderzoek hebben we proteoomkaarten gegenereerd van de HC van zowel gezonde ratten als APPSW+717/PS1FINN transgene ratten, om gedetailleerd inzicht te verwerven in HC specifieke proteïne-expressie. Deze transgene ratten dragen AD-gerelateerde mutaties in amyloid precursor protein (APP) en presenilin1 (PS1) en zijn een welgekarakteriseerd model voor AD. De toegepaste methodologie was gebaseerd op proteoomdeconvolutie door middel van eiwitelectroforese en vloeistofchromatografie, gevolgd door identificatie van de proteïnen met behulp van nano-ESI-Q-TOF massaspectrometrie. Met deze strategie waren we in staat in totaal 279 HC eiwitten te onderkennen die tot verschillende eiwitklassen behoren. Onze studie liet toe om deze proteïnen op te lijsten volgens hun subcellulaire lokatie, cellulaire functie en proteïne-proteïne interakties. De toegepaste methodologie blijkt daarom een nuttige analytische manier voor de detektie en identificatie van een groot aantal hersenregio-specifieke proteïnen en is bruikbaar voor zowel hydrofiele als hydrofobe proteïnen. De huidige studie draagt zo bij tot de uitbouw van een referentiedatabank voor HC proteïnen met cellulaire en subcellulaire proteoomkaarten. Deze referentiedatabank kan bijdragen tot een beter inzicht in de moleculaire mechanismen in weefsels, in zieke en gezonde toestand, en kan een basis bieden voor verder onderzoek omtrent de rol van HC proteïnen in tal van ziektebeelden. Vervolgens hebben we een proteomische techniek op punt gesteld gebaseerd op twee-dimensionele electroforese (2-DE), waarmee een kwantitatieve vergelijking van eiwitexpressie in verschillende weefsels kan uitgevoerd worden. Met behulp van deze techniek hebben we kunnen aantonen dat de expressie van AD-gerelateerde mutaties in APP en PS1 (APPSW+717/PS1FINN) aanleiding geeft tot een groot aantal veranderingen in het HC proteoom van jonge transgene ratten. We hebben in transgene ratten een significant verschil geobserveerd voor elf HC eiwitten, in vergelijking met controleratten. Een belangrijk aspect van deze observatie is dat deze proteomische anomalieën werden geobserveerd in jonge ratten, waarin nog geen extracellulaire amyloid β plaques voorkomen, en die evenmin enige cognitieve stoornissen vertonen. Significante veranderingen in expressieniveaus en/of post-translationele modifikaties werden geobserveerd voor verscheidene proteïnen die een belangrijke rol spelen in leerprocessen en geheugenvorming. De proteomische handtekening die we hier hebben beschreven zou vroegtijdige moleculaire veranderingen kunnen reflecteren in AD neuropathologie, geassocieerd met de intracellulaire neuronale accumulatie van Aβ peptiden. In feite, sinds we deze studie hebben gepubliceerd, hebben observaties door andere groepen bevestigd dat oplosbaar Aβ, eerder dan geaggregeerde amyloid, een hogere neuronale toxiciteit vertoont vooraleer plaquevorming optreedt. Onze studie is de eerste die moleculaire anomalieën heeft onthuld en geïdentificeerd in de HC, lang voor de eerste tekenen van AD neuropathologie en/of geheugenproblemen kunnen waargenomen worden. In de derde fase van onze studie hebben we onze hypothese getest en bevestigd dat sub cellulaire moleculaire veranderingen optreden in een dierenmodel van schizofrenie, lang voor schizofrenie-achtige symptomen of neuropathologieën optreden. Bovendien hebben we een groot aantal plasmamembraan- en vesikel-geassocieerde proteomische veranderingen geïdentificeerd na de aanvang van schizofrenie-gerelateerde symptomen. Gezien de meeste schizofrenie-geassocieerde susceptibiliteitsgenen een rol spelen in receptorexpressie en receptorfunctie, en gezien de efficiëntie van neuroleptische medikatie die dopaminerge en/of andere receptoren als drug target hebben, hadden we de hypothese vooropgesteld dat moleculaire interakties die een rol spelen in neurotransmitter vrijstelling, receptorexpressie of receptoractivatie in corticale cellen ontregeld kunnen zijn in deze ziekte, zowel voor als na het verschijnen van symptomen en pathologie. Om deze hypothese te testen, hebben we eerst technieken ontwikkeld en op punt gesteld voor 2-DE-compatibele organelopzuivering en het oplossen van eiwitten uit deze frakties. Daarna hebben we een 2-DE eiwitscheidingsmethode ontwikkeld en geoptimaliseerd voor de analyse van proteïnen in zulke plasmamembraan en synaptische vesikel-aangerijkte hersenextrakten. Deze nieuwe methoden resulteren in zeer reproduceerbare 2-DE proteomische patronen van deze eiwitfrakties, waarop honderden eiwitspotjes aanwezig zijn, en dit met een zeer hoge resolutie, zelfs voor zeer kleine en zeer basische/zure proteïnen. Mede dankzij de hoge reproduceerbaarheid van deze 2-DE patronen hebben deze nieuwe technieken bewezen uiterst geschikt te zijn voor kwantitatieve vergelijkende studies op deze organelfrakties, en voor het genereren van gedetaileerde 2-DE proteoomkaarten van deze organellen in zowel ziekte als gezondheid. We hebben deze nieuwe kwantitatieve organelproteomische technieken toegepast om aberrante subcellulaire lokatie en expressieniveaus van plasmamembraan- en synaptische vesikels-geassocieerde proteïnen op te sporen in de PFC van post-pubertale ratten waarin een neonatale lesie werd aangebracht in de ventrale HC (nVH). nVH lesioned ratten zijn een uitgebreid gekarakteriseerd diermodel dat een grote verscheidenheid aan schizofrenie-achtige symptomen vertoont na de pubertijd, maar niet eerder. Resultaten van de toegepaste organelproteomische analyse werden gevalideerd met behulp van fluorescente immunocytochemie en Western analyse. Onze studie heeft de differentiële expressie van negen neurotransmissie-geassocieerde proteïnen onthuld in de PFC van nVH ratten die schizofreniesymptomen vertonen, in vergelijking met controleratten. In plasmamembraanfrakties van nVH ratten werd een verminderde expressie van syntaxin-binding proteïne 1b, mKIAA1045, creatine-kinase B, phosphatidylethanolamine-bindend proteïne, neurocalcin δ, visinin-like protein 1 en clathrin light chain b gedetekteerd. Anderzijds werd een opregulatie van ATP synthase β en dihydrolipoyl-lysine S-acetyl-transferase E2 gedetekteerd. De meeste van deze ontregelde proteïnen blijken laag abundant tot expressie te komen. Ten slotte hebben we getest of deze post-pubertale proteomische veranderingen ook optreden in pre-pubertale nVH dieren. We hebben aangetoond dat de veranderde subcellulaire lokatie van clathrin light chain b, zoals we observeerden in post-pubertale nVH lesioned ratten, reeds voorkomt in pre-pubertale nVH ratten, lang voor het optreden van schizofreniesymptomen. Onze studie op subcellulaire proteomische veranderingen in de PFC van nVH lesioned ratten op het niveau van de plasmamembraan en vesikels is niet alleen de eerste kwantitatieve 2-DE-gebaseerde organelproteomische studie, maar is ook de eerste waarin pre-onset proteomische veranderingen in de hersenen van een diermodel voor een neurologische ziekte werden geïdentifieerd. In conclusie, de kennis van de proteïnen geïdentificeerd in deze studie omtrent de moleculaire mechanismen van AD en schizofrenie kan bijdragen tot het genereren van een globaal beeld van veranderde eiwitexpressie op cellulair en subcellulair niveau in die hersendelen die het meest getroffen worden door de respectievelijke ziekten, en dit zowel voor als na het ontstaan van het optreden van de symptomen en/of neuropathologie. Bovendien illustreren de resultaten van proteomisch onderzoek van onze en andere groepen het nut en de voordelen van proteomische technieken voor het onderzoek van hersen- en andere aandoeningen. De grootschalige screeningcapaciteit van 2-DE liet toe om de differentiële expressie van een groot aantal proteïnen te observeren waarvoor voordien nog geen link was gevonden met de respectievelijke ziekte. Deze resultaten zouden kunnen leiden tot de identificatie van nieuwe moleculaire mechanismen en uiteindelijk nieuwe behandelingen van deze ziekten. Verdere ontwikkeling en optimisatie van high-throughput experimentele en computationele toepassingen, gecomplementeerd met meer traditionele moleculair biologische technieken om de biologische betekenis van proteomische data te onderzoeken, zal een beter inzicht toelaten in hersenaandoeningen. Verdere studies kunnen onthullen of moleculaire veranderingen ook optreden in andere hersendelen en in andere cellulaire compartimenten. Aangezien het hersenproteoom gerepresenteerd is in de proteomen van zowel het cerebrospinaal vocht als het bloed, zouden verdere experimenten bovendien kunnen uitwijzen of proteomische veranderingen detecteerbaar zijn in patiënten in deze meer toegankelijke weefsels. Deze proteomische veranderingen zouden getest en opgevolgd kunnen worden in zowel gezonde individuen en patiënten, en langdurige follow-up studies zouden kunnen leiden tot de ontdekking van pre-onset moleculaire merkers die de aanvang van de respectievelijke ziekten zouden kunnen voorspellen. Gedurende de voorbije 40 jaar zijn wereldwijd verscheidene initiatieven ondernomen om enorme databanken aan te leggen met bloedstalen van tienduizenden patiënten en gezonde personen, tesamen met regelmatige updates van medische analyses over de gezondheidstoestand van deze individuen. Deze databanken maken langetermijn follow-up studies op fysiologisch, genomisch en proteomisch niveau mogelijk. Een integrale kennisbank die informatie bevat van deze proteomische strategieën, in combinatie met functionele genomics, biochemie, biologie en fysiologie, zou kunnen leiden tot een beter inzicht in de interaktie en functies van proteïnen in verschillende weefsels, in zowel ziekte als gezondheid. Deze kennis zal uiteindelijk bijdragen tot de ontwikkeling van preklinische biologische merkers voor de voorspelling van ziekten, evenals specifiekere diagnostische merkers en neuropharmacologische stoffen voor de behandeling ervan. In the present study, we have demonstrated that important changes occur in molecular mechanisms in the hippocampus (HC) and prefrontal cortex (PFC), long before the onset of Alzheimer’s Disease (AD)- or schizophrenia-related symptoms. We have shown that these proteomic changes occur at both the cellular and subcellular level. In addition, we have identified a series of organelle proteomic changes in the PFC after the onset of schizophrenia-like symptoms. We have focused our studies on the HC and PFC because AD and schizophrenia are characterized by significant impairments in HC- and PFC-related memory and learning processes, and because they are among the first brain regions to be affected in these diseases. For these investigations, we have developed novel proteomic techniques allowing for the identification of quantitative molecular alterations in whole cell as well as organelle protein extracts. Results of our studies demonstrated the suitability of these innovative and powerful quantitative proteomic technologies for the elucidation of expression levels of hundreds of brain proteins simultaneously at the cellular level as well as at the level of organelles. In a first stage of this research, we have generated HC proteome maps of both healthy rats and APPSW+717/PS1FINN transgenic rats, a well-characterized model for AD, in order to construct an overview of the HC proteome expression. The applied methodology was based on proteome deconvolution by means of protein electrophoresis and liquid chromatography followed by protein characterization using nano-ESI-Q-TOF mass spectrometry, and allowed us to identify a total of 279 HC proteins, belonging to different protein classes. Our study allowed us to map these proteins according to their subcellular location, cellular function and protein-protein interactions. The applied methodology is hence a useful analytical tool for detection and identification of a large series of HC proteins and is applicable for both hydrophilic and hydrophobic proteins. The present study contribute to a HC protein reference database of whole-cell and subcellular proteomic maps, which could help advance the understanding of molecular mechanisms in both healthy and diseased tissues, providing a basis for further research on HC proteins. Subsequently, we have developed a two-dimensional electrophoresis (2-DE)-based proteomic approach allowing for the quantitative comparison of protein expression in brain tissues. Applying this technique, we demonstrated that the expression of APPSW+717 and PS1FINN mutations results in a high number of changes in the HC proteome of young transgenic rats. Eleven HC proteins were found to be statistically significantly different between transgenic and control rat brain tissue. Importantly, these proteomic changes were observed in young rats, in the absence of extracellular Aß amyloid plaques and long before the onset of cognitive impairments. Significant changes in expression and/or post-translational modifications were observed for several proteins that are known to play a role in learning and memory formation. The proteomic signature described in this study might represent early molecular events in the AD neuropathology associated with the intracellular neuronal accumulation of Aß peptides. In fact, since we performed the present study, observations by other research groups have confirmed that soluble Aβ, rather than amyloid deposits, shows high neuronal toxicity before plaque formation occurs (Lesné et al., 2006). Our study was the first to reveal molecular changes occurring in the HC, long before the onset of any AD-related behaviors and/or neuropathology. In the third phase of our study, we have tested and confirmed our hypothesis that subcellular molecular changes occur in an animal model of schizophrenia before the onset of any disease-related behaviors or neuropathology. In addition, we have identified a large number of plasma membrane- and vesicle-associated proteomic changes after onset of schizophrenia-like behaviors. Because of the involvement of schizophrenia-linked susceptibility genes in receptor expression and receptor function, as well as the effectiveness of neuroleptic drugs targeting dopaminergic and/or other receptors, we had hypothesized that molecular interactions playing a role in neurotransmitter release, receptor expression or receptor activation in cortical cells may be dysregulated in this disorder. We hypothesized that plasma membrane-related proteomic changes occur both before and after the onset of the symptoms or pathology. Therefore, we first developed organelle purification and protein solubilization techniques compatible with 2-DE, as well as a 2-DE protein separation method for brain protein fractions enriched in plasma membranes and synaptic vesicles. These new methods yielded highly reproducible 2-DE proteomic patterns of these protein fractions, on which several hundreds of proteinous spots are represented with very high resolution. Because of the high reproducibility of the obtained 2-DE patterns, these techniques proved suitable for quantitative comparative studies on these organelle fractions, as well as for the generation of detailed 2-DE proteomic maps of these organelles in both health and disease. Next, we have applied this novel quantitative organelle proteomic approach to trace aberrant subcellular location and expression levels of plasma membrane- and synaptic vesicles-related proteins in the PFC of post-pubertal neonatal ventral HC (nVH) lesioned rats. These nVH lesioned rats constitute an extensively characterized neurodevelopmental animal model that has been shown to display a variety of schizophrenia-like

Principles of brain evolution.
Author:
ISBN: 0878938206 9780878938209 Year: 2005 Publisher: Sunderland Sinauer Associates


Book
The canine brain in stereotaxic coordinates; : full sections in frontal, sagittal, and horizontal planes,
Authors: --- ---
ISBN: 0262190737 Year: 1970 Publisher: Cambridge MIT Press


Dissertation
Proteomic applications in neuroanatomy : a search for new regional markers in the mammalian brain
Authors: ---
ISBN: 9789086491223 Year: 2007 Publisher: Leuven Katholieke Universiteit Leuven. Faculteit Wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

In het verleden werd de opdeling van de zoogdierneocortex in afgelijnde gebieden reeds uitvoerig bestudeerd. Corticale areas blijken zowel functioneel, anatomisch als biochemisch te verschillen. Hun onderling zeer gestructureerde samenwerking laat zoogdieren complexe gedragspatronen toe, aangepast aan hun omgeving en habitat. Verschillende technieken werden reeds aangewend om de onderverdeling in corticale areas op te helderen, maar hebben echter nooit geleid tot een consensus of representatieve kaart van de hersencortex, en dit tengevolge van variaties in meetmethode, het kenmerk dat de techniek specifiek bestudeert, en het feit dat resultaten bekomen voor een bepaald species niet zonder beperkingen kunnen overgezet worden naar andere species. Nieuwe areale moleculaire merkers en hun specifieke distributie zijn een uitgelezen manier om deze restricities te omzeilen. Dit onderzoekswerk introduceerde dan ook de ‘protein profiling’ benadering in het domein van de neuroanatomie. Genoom karakterisatie werd reeds omstandig toegepast. We verlegden echter de nadruk van het onderzoek van genen naar eiwitten, gezien proteïnen de actieve moleculen zijn in alle moleculaire en cellulaire processen. Fluorescente twee-dimensionale differentiële gel elektroforese of 2-D DIGE werd, in combinatie met massaspectrometrie, gebruikt om nieuwe areale merkerproteïnen te ontdekken. De geldigheid, betekenis en bruikbaarheid van potentiële merkers werd bekrachtigd aan de hand van immunocytochemie op eiwitniveau en in situ hybridizatie op mRNA niveau. In een eerste reeks experimenten werd met 2-D DIGE de eiwitexpressie vergeleken van drie functioneel verwante corticale gebieden, namelijk areas 17, 18 en 19 van de visuele cortex van de kat. Vijftien spots konden opgemerkt worden als zijnde differentieel, en werden massaspectrometrisch geïdentificeerd als tien verschillende eiwitten. Uit deze lijst selecteerden we de kleinste subeenheid van het neurofilament proteïne (NFL) als potentiële merker van corticale areas. De differentiële expressie van NFL in de drie visuele areas kon met behulp van immunocytochemie inderdaad gerelateerd worden aan een verschillend distributiepatroon in de corticale lagen van de desbetreffende areas. De area-specifieke verspreiding van NFL bleek het gevolg van variaties in intensiteit van de kleuring, densiteit, type en organizatorische opbouw van NFL-immunoreactieve cellen en vezels. Areas 17, 18 en 19 waren van elkaar te onderscheiden. De grens tussen area 17 en area 18 werd echter eerder gevisualiseerd als een transitie-zone, dan als een scherpe overgang. Om na te gaan of NFL ook betekenis heeft als areale merker in andere species dan de kat voerden we immunocytochemie uit op hersenweefsel van de muis, rat en makaak. Grenzen tussen visuele areas in alle drie deze species konden onderscheiden worden op basis van het distributie patroon van NFL. Dit eerste deel van ons onderzoek bewijst dan ook dat de gecombineerde inzet van 2-D DIGE en massaspectrometrie, met vervolgens validatie van de resultaten op eiwit of mRNA niveau, zeker geschikt is om neurochemische verschillen tussen corticale areas op te pikken, en deze dan te vertalen in area-specifieke ewitpatronen. Aangezien NFL een betrouwbare merker was gebleken in de muis visuele cortex, werd de distributie van het NFL proteïne geanalyseerd doorheen de volledige hersenen van de muis in het coronale en sagittale vlak. De NFL verdeling vertoonde area-specifieke kenmerken in alle corticale gebieden. De grenzen tussen corticale areas konden herkend worden aan de hand van verschillen in laminaire organizatie van NFL immunopositieve neuronale cellichamen en vezels, en waren van scherpe, heldere of transitionele aard. Het groeperen van gelijkaardige area-specifieke patronen leidde tot een classificatie van de NFL verspreiding die zeer goed congrueerde met de classificatie van de areas volgens functionaliteit. Karakteristieke NFL patronen werden waargenomen in de paleocortex, inclusief de anterior cingulate, de insular en de retrospleniale cortex, de sensorische cortex en de motor cortex. NFL immunoreactiviteit levert ons dan ook nieuwe, complementaire informatie wat betreft de opdeling van de cortex van de muis in afgelijnde areas. Deze nieuwe merker kan zeker aangewend worden om locatie en grootte van de verschillende corticale systemen te bepalen in minder gekende zoogdiersoorten. In een volgend deel onderzochten we de eventuele correlatie tussen de area-specifieke NFL eiwitdistributie en de locatie van NFL transcripten of mRNA. Neuronen die NFL transleren werden gelokaliseerd met behulp van in situ hybridizatie. We opteerden hier voor deze techniek omwille van de snelle en betrouwbare resultaten. Ook het NFL mRNA vertoonde een area-specifieke distributie, zodat corticale grenzen konden onderscheiden worden. Niet alle grenzen waren overduidelijk af te lijnen, maar dit doet geen afbreuk aan de toepasbaarheid van deze methodologie, zoals bewezen wordt in het laatste deel. In het finale deel van dit onderzoek brachten we het proteoom van twee primaire sensorische areas van de muis in kaart. Zesentwintig eiwitten werden geïdentificeerd uit 23 spots, als zijnde differentieel tot expressie gebracht in beide regio’s. De kandidaat areale merkers wijken af van het eerder vernoemde resultaat in de kat visuele cortex. CKB en CRMP2 werden geselecteerd en geanalyseerd met behulp van in situ hybridizatie. Corticale grenzen konden bepaald worden aan de hand van de CKB mRNA distributie, terwijl CRMP2 vooral de subcorticale gebieden visualiseerde. Tot slot, we kunnen stellen dat ‘protein profiling’ zeker kan aangewend worden in onderzoek naar neuroanatomische aspecten van neuropathologie en -psychiatrie. Deze technologie kan toegepast worden op andere zoogdierspecies, zoals primaten en de mens. Many studies have been undertaken to acquire full knowledge on the cortical parcellation of the mammalian brain in distinct areas. These functional and anatomical entities are interconnected in a highly-specific manner and enable complex behavior, adjusted to the environment and habitat of the species. Various types of techniques have attempted to reveal the areal parcellation. The different methods used failed however in reaching a consensus about cortical organization due to differences in measurement method, the characteristic they focused on, and the lack of transferability of results to other species. These drawbacks were assumed to be get round by mapping the mammalian cortex with molecular areal marker distribution. The present research study introduces protein expression profiling as a novel approach in neuroanatomical studies. Gene expression profiling has been applied extensively in the past, but we moved the focus to the actual active molecules in all cellular processes and pathways, the proteins. The proteomics technique of 2-D DIGE, combined with mass spectrometry, was applied as screening method for new areal markers, with subsequent validation of their applicability with immunocytochemistry at the protein level and in situ hybridization at the mRNA level. Comparison of the protein content of three visual areas (17, 18 and 19) with 2-D DIGE located fifteen differentially expressed spots. Subsequent mass spectrometry identified ten proteins in these spots, from which we selected the low molecular weight subunit of neurofilament or NFL as potential areal marker. Indeed, we were able to prove a correlation between differential expression levels of NFL to differential laminar distribution patterns in all three visual areas. Immunocytochemistry revealed area-specific NFL protein distribution in the cat visual cortex with differences in staining intensity, cell and fiber density, type and organization. The boundaries between areas 17, 18 and 19 were set, with the 17/18 border as a transitional border-zone rather than a clear or clear-cut border. To assess the value of NFL as areal marker in the visual cortex of other mammalian species we performed immunocytochemistry on rat, mouse and macaque monkey tissue sections. In all three mammalian species, NFL protein distribution allowed setting boundaries between primary and secondary areas and subareas. This first part of the study delivered ‘proof of principle’; 2-D DIGE is adequate to screen for neurochemical differences between cortical areas that are mirrored by area-specific distribution patterns as detectable by immunocytochemistry. Since NFL was proven a valuable, new marker in the mouse visual cortex, we performed immunocytochemistry on coronal sections along the rostro-caudal axis to visualize this protein’s distribution throughout the entire mouse brain. Indeed, NFL protein displayed area-specific expression patterns throughout the entire forebrain. Cortical boundaries were set based on differences in laminar distribution patterns of neuronal cells and fibers. These borders were classified in three types (clear-cut, clear and transitional). When grouping corresponding area-specific patterns, this classification was clearly related to the functionality of cortical systems. We identified characteristic NFL protein outlines in the paleocortex, including the anterior cingulate, the insular and the retrosplenial cortex, the motor cortex and the sensory cortex. Immunoreactivity for NFL grants complementary information on the areal parcellation of the mouse brain, for which until this day exists no consensus brain map. NFL protein distribution opens new perspectives to study position and size of different cortical systems in less understood mammalian species. Next, we investigated if the area-specific expression pattern of the NFL protein could be correlated to an area-specific distribution pattern of the NFL mRNA. Neurons which translate NFL were located by means of in situ hybridization histochemistry as a fast and reliable screening method. Indeed, NFL mRNA appeared in the mouse cortex in an area-specific manner, what allowed cortical delineation. Not all boundaries between abutting regions were perfectly clear, but this presents no drawback on the advantages of in situ hybridization. In the final chapter of the results sections, proteome profiling was performed on two primary sensory areas of the mouse brain. 23 spots were located as differential, and were mass spectrometrically identified as 26 different proteins. The potential areal markers identified differed quite from the earlier identified candidates in the cat visual cortex. CKB and CRMP2 were selected and validated by means of in situ hybridization. While CKB mRNA allowed clear delination of mouse cortical areas, CRMP2 mainly visualized subcortical regions. To conclude, protein expression profiling and thus new areal markers deliver additional information in a fast, reliable and reproducible manner in relation to remaining issues in neuroanatomical research on smaller mammals, but also on complex species, like primates and humans. Verschillende neurologische ziekten, zoals Alzheimer en Parkinson, en psychische aandoeningen zoals autisme, schizofrenie en depressie blijven tot op heden moeilijk of niet te genezen. De ongeneeslijkheid van deze aandoeningen is te wijten aan het gebrek aan voldoende kennis over de onderliggende mechanismen en processen, wat deels het gevolg is van onvoldoende kennis van de hersenanatomie. Zoogdieren, inclusief de mens, vertonen complex gedrag, aangepast aan hun omgeving, en gestuurd vanuit de hersenen. Zo kan de hersenschors van zoogdieren ingedeeld worden in areas die van mekaar verschillen in functie, biochemie en anatomie. Door op een zeer gestructureerde manier samen te werken, ondersteunen de verschillende areas de specifieke gedragingen en capaciteiten van het zoogdier. Echter, er bestaat nog steeds geen duidelijkheid over de precieze ligging en aflijning van deze areas in menig species, ondanks veelvuldige en grondige studies. Zeer uiteenlopende technieken werden gehanteerd, met elk hun eigen nadruk op een bepaald aspect van de hersenanatomie. Recent werd een mogelijke oplossing gezien in het identificeren van moleculaire merkers die deze areas in de hersenen zouden aflijnen door middel van hun specifieke distributie. Onderzoek naar deze merkers werd voornamelijk uitgevoerd op genetisch niveau, en leidde tot identificatie van merkergenen zoals bijvoorbeeld occ1, RBP en H-2Z1. In dit onderzoek verlegden we de nadruk naar het eiwitniveau vermits eiwitten de actieve moleculen zijn in alle cellulaire processen van gelijk welk weefsel. In een eerste stap hanteerden we de populaire fluorescente twee-dimensionele differentiële gel elektroforese techniek om de eiwitinhoud tussen hersenareas te vergelijken om zo eiwitten met een specifiek voorkomen op te sporen. Na identificatie met behulp van massaspectrometrie onderzochten we de correlatie tussen het verschil in hoeveelheid van een bepaald eiwit en zijn regio-specifieke distributie met behulp van immunohistochemische kleuringen. Ook de distributie van het coderende gen werd bestudeerd met behulp van in situ hybridizatie. Uiteindelijk werden drie verschillende nieuwe merkers ontdekt met elk een eigen spreiding in afgelijnde areas van de zoogdierhersenen. Neurofilament Low bleek inzetbaar in alle onderzochte zoogdierspecies en doorheen de ganse hersenschors. Dit doctoraatsonderzoek introduceerde ‘functionele proteomics’ op een succesvolle manier in het domein van de neuroanatomie. Resultaten van deze aanpak vormen een meerwaarde in de studie van de hersenstructuur van zoogdieren, maar ook in de studie van neurologische aandoeningen.


Book
Manual on Bovine spongiform encephalopathy
Author:
ISBN: 925104144X Year: 1998 Publisher: Rome FAO

Synergetics of the brain : proceedings of the International Symposium on Synergetics at Schloss Elmau, Bavaria, May 2-7, 1983
Authors: --- --- ---
ISBN: 038712960X 354012960X 3642694233 3642694217 Year: 1983 Publisher: Berlin Springer

Listing 1 - 10 of 11 << page
of 2
>>
Sort by